Boeren en het boerenbedrijf in Friesland

Algemeen: bedrijsvorm, bezit en huur, stemrechten, vererving

Het grootste deel van de bevolking van Europa verzag vele eeuwen lang in zijn levensonderhoud met landbouw. Dit was ook in Friesland zo. Er werd voornamelijk geproduceerd voor eigen gebruik. Een deel van de opbrengst van het land kon worden verkocht en verhandeld en daarmee werd aan de behoeften van de stedelijke bevolking voldaan. Met deze handel verkregen de boeren het materiaal voor werktuigen en verdere levensbenodigdheden of luxe zaken.
De meeste boerenbedrijven hadden een gemengd bedrijf: er was landbouw en er werd vee gehouden. In de lagere (en dus natte) gebieden van Friesland moest het bedrijf beperkt blijven tot veehouderij. Vaak was er daar de mogelijkheid met eendekooien verdere inkomsten te genereren.

De meeste boerderijen (plaatsen) in Friesland waren in bezit van stedelingen, daaronder vooral de "landadel". Vaak was iemand van deze adel tot "Grietman" (bestuurder van een "Grietenij", vergelijkbaar met een gemeente) benoemd. Bij elke plaats hoorde een vastgelegde verzameling percelen. Zulke plaatsen werden verhuurd. Boeren konden vaak "los land" er bij huren of ook kopen.

Als in Friesland sprake is van een "plaats" wordt daar de boerenbehuizinge met het bijbehorende land mee bedoeld. Dat land bestaat uit meerdere percelen die meestal niet aaneengesloten om de boerderij liggen. Door vererving, koop en verkoop is in het verleden het areaal versnipperd geraakt maar geleidelijk toch als eenheid vastgelegd. Hoe versnipperd het bezit soms is kan men in de kaarten van het grondbezit via Hisgis zien. In de kwartierstaten van dit genealogie-projekt zijn vele voorbeelden te vinden.

Aan het grondbezit was het stemrecht voor de Grietenijraden en de Friese Staten gekoppeld. Grote plaatsen hadden soms meer dan één stem. Aanvankelijk (voor de 16de eeuw) had de huurder van een "stemplaats" het stemrecht. Maar geleidelijk eisten de eigenaren dit recht voor zichzelf, en kregen het. De grootgrondbezitters probeerden meer en meer land te kopen om zo meer stemmen in de politiek van de Grietenij en de Staten te krijgen.

"Hornleger" is de friese benaming van dat deel van grondbezit waaraan het stemrecht heette gekoppeld te zijn. Oorspronkelijk lag het stemrecht op de hele plaats maar in de 17e eeuw begon men land van stemrecht te scheiden door het stemrecht met "slechts" de behuizinge verbonden te achten. Rijke mensen probeerden via koop van alleen de "hornlegers" (en dus voor minder geld) veel stemmen en dus macht te kopen. Anderen konden het land bezitten. Aan zulk een machtsophoping werd door de franse revolutie een einde gemaakt.

Als een boer huurde, kon hij zelf het huis en de schuren verbeteren. Bij het begin van de huur werd de waarde van de opstallen getaxeerd en bij vertrek eveneens. Het verschil in waarde kreeg de huur-boer uitbetaald. Al gingen verbeteringen in overleg met de eigenaar, toch leverde dit systeem wel eens spanningen; maar werkte over het algemeen goed. In de loop der eeuwen zijn zo de woongedeeltes verbeterd en de schuren vergroot en aan nieuwe ideen aangepast.

In het Bilt waren diegenen die in de inpoldering van 1505 geinvesteerd hadden (of hun nazaten) eigenaar van boerderijen. Het officiele eigendomsrecht aldaar werd echter pas omstreeks 1750 geregeld (zie bij "Inlossing").
Het bezit van grond en de huur van boerderijen kan getraceerd worden in de friese "floreenkohieren" (belastingheffing) of de "stemkohieren" (het recht op een stem). De koppeling van stemrecht aan grondbezit werd, zoals overal, met de franse revolutie opgeheven.

De meeste boeren in Friesland huurden dus boerderij en grond (een plaats). Als het bedrijf niet goed liep kon de booer de huur opzeggen. Maar als de opbrengst tegenviel en de huur niet betaald dreigde te worden (of om nog andere redenen) kon de landeigenaar de huur opzeggen. Boeren verhuisden nogal eens. En boerenzoons begonnen vaak op een andere plaats dan waar de vader zat. Maar het was ook niet zelden dat de zoon in de huur opvolgde.

Boeren die eigenaar waren zagen vaak het probleem dat na hun dood de erfenis verdeeld moest worden. Met meerdere kinderen, en er werden meestal veel geboren, raakte het bezit versnipperd (zie als voorbeeld de eigendomsrechten van de Tania State) of moest de plaats verkocht worden (zie de Kooiplaats). Soms waren er weinig (nog levende) kinderen, of was de opvolging op de plaats geregeld door de andere kinderen (soms met lagere bedragen) "uit te kopen", zodat het bezit nagenoeg onverdeeld kon worden doorgegeven aan de zoon die opvolgde. Soms werden boeren zo rijk dat ze groot-grondbezitter werden (zie de Gerbranda erfenis). Ze konden dan als "hereboer" in het dorp gaan wonen (zie het voorbeld van Pier Foppes Tania).


 

Het boeren-bedrijf omstreeks 1700

De beschrijving van een boeren bedrijf is goed mogelijk aan de hand van concrete voorbeelden.
De boerderij "Sopsum" onder Achlum was in de 18e eeuw bezit van vier generaties Hibma. Uit die tijd (tussen 1697 en 1824) is de financiele administratie bewaard gebleven in een "skriuwboek". Deze dokumenten zijn geanalyseerd en gepubliceerd door van der Meer (2001).
Het dorp Achlum ligt 6 km ten zuid-westen van Franeker. De plaats Sopsum (stem 21), ongeveer 85 pm groot, ligt ongeveer 2.5 km ten zuiden van het dorp Herbaijum. De eerste deel eigenaar was Wybe Pyters, de eerste vol eigenaar Jan Wybes. Jan Wybes begint het skriuwboek in 1697.
Maar over het boerenbedrijf zijn er natuurlijk vele andere bronnen, zoals het werk van Spahr van der Hoek (1952) over de Friese Landbouw.

Taakverdeling.
De taken binnen een boerderij waren duidelijk verdeeld.

De boer deed, met zijn knechten, het land: het verbouwen van gewassen (ploegen, zaaien, oogsten, etc.), het gras maaien en hooien, dus in het algemeen het zware werk. Daarvoor had men ploegen, wagens, e.d., en paarden.

Het koren werd gezaaid en een "loopen" (21 liter, zie onder bij inkomen) graan was genoeg voor één pm. Als het rijp was werd het gemaaid, in schoven gebonden, op het land te drogen gezet, tenslotte in de schuur opgeslagen en dan gedorst. Soms ook werd het op een grote doek direkt op het land gedorst.

Het gras moest gemaaid worden, dan drogen op het land en "gekeerd" worden, soms ook drogen op "ruiters". Daarna kwam het hooi op de hooizolder boven de koeiestal. Foto ruiters: HdB.


De boerin deed, met haar meiden, de tuin: de groente- en fruitteelt, het conserveren, de zorg voor kippen e.d. (eieren rapen, slachten). Ook deed zij het melken.

De koeien werden 's zomers buiten gemolken en de melk moest naar de boerderij gedragen worden.

Dan de melk karnen in de karnton; dat gebeurde in de melk- en karnkelder. Vanaf midden 17e eeuw is die meestal onder het woonhuis.

De melk werd gebruikt, in het dorp verkocht, of ook op de weekmarkten van de nabij gelegen steden verhandeld.

Personeel.
Voor al deze taken was er, bij grotere plaatsen, dus hulp nodig. Dit personeel werd ingedeeld met aan functie en rang gerelateerde namen. Het aangegeven loon (in carolusguldens) is een gemiddelde, zoals in 1725-1745 op Sopsum betaald werd.
grutfeint bovenknecht   90 cg
feint knecht 80 cg
jonge jongen 20 cg
grutfaam bovenmeid 40 cg
faam meid 20 cg
ûnderfaam   ondermeid 15 cg
lytsfaam kleine meid   5 cg
Het loon was natuurlijk ook gebaseerd op leeftijd en ervaring; als men langer bleef werd het loon ook hoger. Verder voorzag de boer ook wel kleding; soms werden zulke extras bij de werkovereenkomst speciaal uitgesloten. De feinten en faamen zullen ook meegegeten hebben.
Tenslotte, om te vergelijken, de waarde van deze boerderij lag in deze jaren tussen de 2000 en 3000 cg.

Gereedschap en boedel.
Voor het boerenbedrijf zijn werktuigen nodig. De hoeveelheid werktuigen van de boer is, in het algemeen, niet groot. Ook de levende have is niet groot. Dit kan geillustreerd worden uit de aangekondiging van twee veilingen (Leeuwarder Corant van 27-03-1762). De boedeels worden geveild door de "Boedelontvanger" Johannes Hoitsma op het Bildt (hij was dorpsrechter van Vrouwenparochie en had de functie van Boedelontvanger van het Bildt van 1759-1762).


      J. HOITSMA, gedenkt den 11 Maart 1762 op tien uuren, ten Sterfhuize van HINDRIK DIRKS te Vrouwen gebuurte, op ordinaris Boel articulen van 't Bildt te verkopen: 1 Voolmerry, 10 à 12 Hoorn-beesten, 10 Schapen, 1 Wagen, Chaife, Snybank, Keern, Keernmolen, 1 Wyne, Kopere Emmers, Ketel, Mouden, en verdere Koemelkers Greedschappen, sampt huisgeraden en Imboelen, Mans- en Vrouwenklederen.   En
      Donderdag den 1 April 1762 op negen uuren ten Huize van JELTE HENDRIKS aan de Oude Dijk onder Jacobi-Parochie: 6 à 7 Peerden, 8 à 10 Koeijen, 5 à 6 Schapen, 1 Winter Varken, 3 beslagen Wagens, 1 Rol, Ploeg, Eggen, Keern, Vaten, en wat verder tot de Bouw- en Koemelkerij behoort; voorts Huis geraden, een Party Vrouwen Klederen, en 4 à 500 Ponden Spek.

Landbouwprodukten.
In de landbouw teelde men granen (haver, tarwe, winterkoren), diverse soorten erwten en bonen zowel als vlas. Er wordt ook koolzaad verbouwd. De gewassen werden over de percelen gerouleerd. Aardappels werden later in de 18e eeuw ook gepoot.
Graan wordt aan molenaars en/of gortmakers, aan bakkers en aan opkopers verkocht. Ook wordt graan aan andere boeren geleverd, kennelijk als zaadgoed.
=  Skriuwboek (Liemterp, Menaldum 1699):   "Met Marten Gabes, backer [in Menaldum] gereekent en ten eeijnde reekeninge bevonden dat wij noch te goede hadden twee loopen rogge, 't loopen veertien broden op de kerfstok te verhalen". [1 loopen = 21.6 liter]
Bonen en erwten worden prive verkocht maar ook aan opkopers en transpoteurs, die soms met de praam langskomen om ze in de steden verder te verkopen.
=  Skriuwboek (Sopsum, Achlum 1710):   "Den 19 nowember geleevert aen een Hessel Durcks, praemschuijver toe Kemswaert, acht loopen boonen, 't loopen 3 cg 12 st."

Produkten uit de tuin.
Natuurlijk werden kippen gehouden en wellicht ander pluimvee zoals parelhoenders, ganzen of pauwen. Er worden af en toe appels verkocht, en wortels. Ook een enkele keer een gans.

Het vee.
In Friesland werd als vee gehouden: koeien, schapen, en geiten.

Koeien waren nog niet van een speciaal ras of soort, maar de meesten waren vaal van kleur of bruin-bont (zie de stier van Potter). De koeien werden 's zomers op het land gemolken, in de winter waren ze op stal.

Kaas en boter wordt prive maar ook aan opkopers verkocht. Koeienhuiden aan de schoenmaker. Een enkele keer wordt de verkoop van vlees gemeld.
=  Skriuwboek (Sopsum, Achlum 1727):   "Geleverd aen de Grietman Goslingh achttien pondt kalveflees, 't pond 2 st., soma 36 st. = 1 cg en 16 st."
Soms worden kalveren en ook koeien verkocht, ook wel met betaling "in natura".
=  Skriuwboek (Sopsum, Achlum 1714):   "Een enterbolle vercogt en gelevert aen Pijtter Sijmens, mr smijd toe Achlum, en Meijnnert Meijnnerts, mr waagenmaaker toe Achlum, soo te samen waervan de helft van Meijnert Meijnnerts is ontfangen en betaalt met 10 cg. En de smijd sal ons oude ploegijserwerk, dat goed is, weer aen een nijeuw ploege make. En dat niet goed is, sal hij nijeuw voor maake en soo geheel op make en dan noch toe hebbe (te weeten hij) 1 cg van 20 st."
In de 18de eeuw zijn er enkele veepest epidemieën.
Boeren moesten voor hooi voor het vee zorgen, dus moest er genoeg hooiland zijn. Het hangt elk jaar van het weer af hoeveel hooi gemaakt kan worden.
=  Skriuwboek (Sopsum, Achlum 1728):   "Drie weeken en de tweede dagh ma maeij begonnen wij te maeijen en seeven weeken na Maeij 't hoeij tuis, maer doe broeijde het te hard."
Bovendien moeten de koeien vanaf het voorjaar weer grazen. Sommige boeren speculeerden op krapte bij anderen om eigen hooi-overschotten duur te verkopen. Ook werd er hooi naar Holland geexporteerd voor de vele paarden daar.
Schapen werden meestal in kleine aantallen gehouden. Voor het dekken door een ram wordt betaald.
=  Skriuwboek (Liemterp, Menaldum 1700):   "Menne Wijtses komt noch twee schellingen van dat ons schapen bij sijn ram hebben geweest in de herfst 1699".
Varkens komen ook voor. Af en toe wordt een big verkocht of ook een heel levend of geslacht varken.
=  Skriuwboek (Sopsum, Achlum 1726):   "Den 21 janwarius geleevert aen Cornelis Entes toe Gelterp een ram met een schap en een gans te saamen vor 7 cg 18 st."

Verdere produkten
Mest. Bijna alle boeren hadden vee, ook vanwege de mest. De landbouwgronden (vooral die in de zandstreken) hadden mest nodig om voldoende produktie te verzekeren. Mest was, als het ware, een belangrijk produkt. Het kon dan ook verkocht worden. Mest werd vaak ook naar Holland gexporteerd (via de havens van Harlingen en Stavoren). Kennelijk om de landbouwproduktie in Friesland op peil te houden vaardigen de Staaten regelmatig verboden op de export van mest uit.
Paarden. Elke boerderij had paarden voor het werk. Paarden moesten dus ook gefokt worden. Ook hier grepen de Staaten vaak in. Voor het dekken moesten alleen goedgekeurde hengsten gebruikt worden.
Vee. De koeien kregen kalveren en er werd dus ook in vee gehandeld. Het verkopen gebeurde op de plaatselijke markten maar vooral werd daarvoor de wekelijkse veemarkt in Leeuwarden uitgezocht.

Inkomen.
Voor 1729 heeft van der Meer uitgerekend welk deel van de plaats met welke gewassen verbouwd was en wat de opbrengst in "ljippen per plusmiet" = loopen per pondemaat (een ljippen = 21.6 liter en een plusmiet = 36.8 are). Dus 1 lj/pm = 58 l/ha.
Haver  Tarwe  Erwten/Bonen  Winterkoren  
15 34 27 24 %
16 11 5 22 lj/pm
Behalve de grote hoeveelheden granen en bonen werd er af en toe een koubeest of wat schapen verkocht, soms hooi (zie boven). Ook werden regelmatig boter en appels verkocht.
Het bruto inkomen van Sopsum over de jaren 1702-1735 varieerde van jaar tot jaar tussen 350 en 1000 carolusguldens. Een gemiddelde is ongeveer 550 cg. De loonkosten stegen over die periode van 80 naar 170 cg. Het grootste deel van het loon (ongeveer 5/6) ging naar de feinten.

 

Bronnen

van der Meer, P.L.G., 2001. "Opkomst en ûndergong fan in boerebedriuw ûnder Achlum - De famylje Hibma, 1697-1824". Fryske Akademie, Ljouwert
Spahr van der Hoek, J.J., 1952. "Geschiedenis van de Friesche Landbouw". Uitg. Friesche Maatschappij van Landbouw, Laverman, Drachten

 

Voor meer over ziekte en grote sterfte van koeien zie bij Veepest in de 18de eeuw.

(2010.08.18)   ks-boerbedr.html