Kwartierstaat van Sjouke Franses (*1640)

Kwartierblad   KS IX.354   naar overzicht

nn
*
+

nn
*
+

x

nn
*
+

nn
*
+

x

nn
*
+

nn
*
+

x

nn
*
+

nn
*
+

x

nn
*
+

nn
*
+

x

nn
*
+

nn
*
+

x

Frans Pytters
*
+ 04-05-1652 Hallum
(Schoenmaker)

Wilk Oetsesdr
*
+ na 1652

x 23-10-1628 Hallum

Sjouk Franses
*d 20-11-1640 Hallum
+

x Klaas Ritskes

Het kerkboek van Hallum begint in 1617, dat van Wanswerd in 1686.

De kerk te Hallum zoals die er in de tijd van Frans en Wilk uitgezien moet hebben. De kerk is rond 1300 gebouwd. (Tekening uit 1793.)

Frans en Wilk
Bij hun huwelijk is hij van Hallum, zij van Wanswerd.
Kinderen in Hallum o.a.: 1632 Pytter, 1635 Oets, 1638 Sjoucke(+), 1640 Sjouk.
Bij de doop van Sjouk in 1640 wordt vermeld dat Frans schoenmaker is.
In 1650 doen Frans Pieters en Ulck Oedtses belijdenis. Later (1652) wordt toegevoegd dat hij overleden is.

De spelling van de naam "Wilk" van de vrouw kan ook als "UUilk" gelezen worden; een kleindochter heet later Uilkje.

 

Ambachtslieden in Hallum in de 17de eeuw

Het kerkboek van Hallum geeft bij de doop van kinderen veelal ook het beroep van de vader, als het een ambacht betreft. Ook wordt het beroep in het lidmatenboek vermeld.
Hallum heeft in die tijd blijkbaar twee schoenmakers. In 1620 wordt een kind gedoopt van de schoenmaker Peeter Peeters. Tussen 1637 en 1640 worden er twee genoemd, Gerrit en Frans. De volgende meldingen zijn vanaf 1662, de schoenmaker Dirk Pieters. Bij de lidmaten verschijnen 1626 Uble Wygers, 1653 Jan, 1659 Hermen Cornelys en in 1708 Jan Bouwes. Dat zijn tesamen 8 namen in bijna 100 jaar. Bij een gemiddeld beroepsleven van 30 jaar zijn dat er ongeveer twee tegelijkertijd. Er was in Hallum dus voldoende werk voor twee schoenmakers gelijktijdig. (Zie ook schoenmakers Stiens).
Kuipers worden al in het eerste jaar van het kerkboek vermeld, in 1617 ene Lolle en Menne Meinerts. Dan is er 1630 Hette. Dan komt er een hiaat. Vanaf 1700 wordt Hendrik Jetzes genoemd en vanaf 1736 zijn zoon Claas Hendrix en ene Andries Romkes. Van dit beroep had Hallum gemiddeld toch meestal slechts één.
Bakkers waren er meer. Genoemd worden bij het dopen (eerste jaar der vermelding) 1620 Dirk Jacobs, 1624 Taecke Jelles, 1625 Thonis Dircks, 1638 Pijtter Thijsses, 1663 Feicke, 1665 Gerben Jansen, 1669 Eecke Janssen, 1710 Abraham Doedes, 1730 Jan Jansen en in 1737 Hoite Monses. Ook bij de bakkers zijn het gemiddeld twee tegelijk.
Timmermannen zijn er ook meerdere. In de doop- en lidmatenlijsten worden vermeld: 1619 Lieuwe Hilbrants, 1628 Ryerts Pytters, 1666 Pier Tjepkes, 1669 Ipe Thyssen, 1670 Ede Jans, 1704 Hoite Sapes, 1710 Jan Aedes. Dus twee timmermannen tegelijkertijd.
De eerste vermelding van een smid is in 1618, Marck Sijtses. Dan zijn er (alleen de eerste vermeldingen) 1623 Keimpe Keimpes, 1623 Luitjen Berends, 1626 Cornelis Jans, 1652 Sijdts Scheltes, 1660 Job Baltus, 1668 Jan Gerrijts, 1689 Focke Jans, 1695 Sjoerd Jansen, en in 1703 Tjitse Jans Asperen. Er was kennelijk emplooi voor drie smeden tegelijkertijd.
Molenaars komen slechts vanaf 1660 voor. 1660 Riemer, 1687 Tijerd, 1694 Gerke Jacobs, 1706 Jacob Hansen, 1713 Sjoerd Sipkes. Had Hallum pas laat een molen? Of woonden er in Hallum molenaars van een molen elders?

(2012.10.23)