Henrick van Selbach (*~1540) en Catharina Jansen (?)
Henrick van Selbach
is de zoon van Johan van Selbach, die van voor 1534 tot ~1577
schulte van Emmen, Odoorn en Roswijnckel was, en zijn vrouw Griete.
Henricks grootvader, Johan van Selbach, was van 1522 tot 1536
Drost van Drenthe.
Over de jeugd van Henrick is weinig bekend. "De Landschap" Drenthe was deel van het rijk van keizer Karel V, maar werd vanuit Brussel bestuurd door zijn dochter, de landvoogdes hertogin Margaretha van Parma. In 1555 werd keizer Karel V als landsheer opgevolgd door zijn zoon Philips II, koning van Spanje. In 1559 benoemde deze Prins Willem van Oranje tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Stadhouder van de noordelijke gewesten werd Jan van Ligne, graaf van Aremberg. Henrick zal spoedig over allerlei politieke zaken gehoord hebben.
In 1566 brak het oproer los, dat de beeldenstorm genoemd is.
Dit oproer breidde zich niet uit tot in de
noordelijke provincies, maar iedereen moet over de bezwaren tegen het
spaanse gezag (extra belasting, niet door de Staaten Generaal goedgekeurd)
en de (al door Luther beklaagde) misstanden in de kerk gehoord hebben.
In het noorden was men open voor veranderingen,
in vele plaatsen werd de viering van de mis versoberd.
In noord Nederland was spaans direkt gezag tot dan vrijwel afwezig,
garnizoenen waren er slechts in een paar steden in Friesland en Overijssel.
Alle standen in Groningen en Drenthe pochten
op de zelfstandigheid bij de besluiten over politiek
(zie Formsma+ 1976; Heringa+ 1985).
In april 1568 viel de broer van de prins, graaf Lodewijk van Nassau, in een door de prins gecoordineerde actie met een leger vanuit Duitsland noord Nederland binnen en nam de borg te Wedde, bezit van de stadhouder van Groningen (en Friesland, Drenthe en Overijssel), Jan van Ligne, in. Daarna trokken de troepen naar de stad Groningen. Het stadsbestuur was voorzichtig liberaal in die zin, dat het de, vooral door de luitenant-stadhouder gefavoriseerd strenge plakaten van koning Philips II, niet liet uitvaardigen. (De stad Groningen stelde, net als Amsterdam, de vrijheid van besluiten van de eigen bestuurders voorop maar steeds hield men rekening met wat het centrale spaanse gezag wilde.) Deze luitenant-stadhouder van Groningen was Johan de Mepsche, getrouwd met Henricks volle nicht Agnes van Münster. Lodewijk belegerde Groningen, ook in de hoop de bevolking aan de kant van de opstand te krijgen, maar Groningen ging niet om. Ondertussen was de spaanse hertog van Alva met een leger door Drenthe gemarcheerd om de binnengevallen opstandelingen terug te slaan. Lodewijk brak het beleg af en trok terug naar het oosten. In mei kwam het tot de slag bij Heiligerlee waar Alva werd verslagen. Na hergroeperen kon Alva echter in juli in de slag bij Jemmingen/Jemgum de opstandelingen verslaan. De resten van Lodewijks leger weken uit naar Emden. Vanuit Emden zorgden de opstandelingen voor schepen om het de spanjaarden op zee lastig te maken. In Holland en elders heerste grote ontevredenheid, vooral door de in 1571 door Spanje ingevoerde sterk verhoogde belasting, de tiende penning. Bestuurders van steden en gewesten kregen hoge boetes als ze deze belasting niet inden. In 1572 bezetten de opstandelingen (de geuzen) den Briel, een stadje aan de hollandse kust. Dit werd het signaal voor een volksopstand. Spoedig schaarden steden zich achter Willem van Oranje. Bijna heel Holland en Zeeland sloten zich aan. De tiende penning speelde ook in Drenthe. In 1572 dokumenteerde vader Johan dat hij geld van de meiers van het gebied om het klooster Ter Apel (die in de buurtschap Roswijnkel en dus in het kerspel Emmen) in ontvangst nam; dit was geld voor de in totaal 14400 Carolusguldens die Drenthe aan koning Philips II moest afdragen (regest kta269).
De strijd ging nu sterk heen en weer. Er werd vooral in Holland gevochten.
Maar in 1576 kreeg Spanje het financieel moeilijk
en de soldaten werden niet meer betaald.
De muitende spaanse troepen werden uit Holland verdreven.
Nu zwierven er ook soldaten door Drenthe op zoek naar eten en buit.
In 1577 ging het gezag in Drenthe over op
de "opstandelingen".
Rennenberg
(George van Lalaing), door de Staten Generaal tot stadhouder voor de
noordelijke gewesten benoemd, wist de provincie (de etstoel)
te overtuigen zich bij de "Pacificatie van Gent" aan te sluiten.
Henrick van Selbach volgde zijn vader in deze woelige tijd op als
schulte van Emmen, omstreeks 1577.
Het eerste document waarin hij als zodanig genoemd wordt
is een goorsprake uit 1579 (zie de
aktes Henrick),
toen Drenthe bij de Pacificatie van Gent was aangesloten en
de staatse stadhouder Rennenberg in functie was.
Door welke drost van Drenthe is Henrick benoemd? Botnya of Ensse?
Of is Henrick in 1577 door de nieuwe stadhouder Rennenberg zelf benoemd?
We weten niet wat Henrick van de strijdende partijen vond. Was hij verontrust door de hoge belastingen? Had hij sympathie voor de protestanten of was het meer afkeer van Spanje? Hij zal tegen al dat oorlogvoeren geweest zijn. Dacht hij dat, uiteindelijk, aansluiten bij de opstand op den duur ook voor Drenthe beter zou zijn? Hij heeft kennelijk steeds de lokale belangen behartigt want later, na 1595, had hij voldoende aanzien om in nieuwe functies benoemd te worden. In de genoemde goorsprake van 1579 klaagt Henrick er over dat Steven ten Hove land onder Erm ten onrechte gebruikt (laat beweiden), land dat Henrick heeft "affgegraven en thogeslagen"; het lijkt hier om een perceel door Henrick afgegraven veen te gaan. Henrick zou dan de turf verkocht en het land ontgonnen hebben. Dat land lag iets ten zuiden van Sleen (en ten ZW van Emmen). Getuigen uit Sleen worden opgeroepen zich over de eigendomsverhoudingen van eertijds te uiten. Hoe de zaak afliep is niet gedocumenteerd. In 1588 is er weer ruzie tussen Steven van Hove en Henrick van Selbach. Steven ten Hove woont dan "buten landes".
Henrick is getrouwd met (vermoedelijk) Catharina Jansen.
Over haar is verder niets bekend.
Henrick's broer Const (Kunst/Koert), die in zijn zegel hetzelfde wapen als Henrick voerde, was schulte van Sleen geworden.
In 1563 stierf grootvader Johan van Selbach (thuis op Crottorf, Siegerland).
Waarschijnlijk vernamen ze dat uit een brief van Henricks oom (ook)
Henrick van Selbach, heer van Clarenbeck bij Kleef.
In 1583 werd Francisco Verdugo, die in 1581 Rennenberg als spaans stadhouder van de noordelijke gewesten was opgevolgd, door een staats leger uit Friesland verdreven. "Hij is met zijnen gantschen Heyrtocht komen logeren in de Drenth, van voornemen om diezelvige te gebruyken voor zyne jacht weyde, en daer uyt t' elcke reyse invallen te doen in Vrieslant, om datzelvige met Brand-schatten te matteren, en geduurig op den tabbert te sitten. Sijn volck heeft zeer Barbaris in de Landschap gehuyst, en alles verteert en verheert waer het quam. Van daer is hy met zijn Krijgsheyr uyt de Landtschap vertrokken naer Lochum" (Picardt, p.344). In 1584 werd Prins Willem van Oranje vermoord. Zijn zoon Maurits werd de nieuwe stadhouder in Holland, Zeeland en Utrecht, in Friesland was, na de verjaging van Verdugo, zijn neef graaf Willem Lodewijk van Nassau benoemd. In 1586 koopt Henrick weiland in de marke Noord- en Zuidbarge. Behalve de militair-politieke ontwikkelingen speelde het geloof een rol. In het gewest Oost Friesland was in 1518 onder graaf Edzard I het zogenaamde oostfriese landrecht gepubliceerd. De boeken bevatten regels over recht en process en baseren op het vanouds gebruikte friese rechtssystem. Het garandeerde grote persoonlijke vrijheid en beschreef o.a. opvattingen over gemeenschappelijke besluitvorming. (Dat syteem leek sterk op de praktijk in Drenthe.) Het is niet verbazend dat al kort na het optreden van Maarten Luther in 1517 het gewest Oost Friesland sympatiek stond tegenover zijn opvattingen. Dat trok spoedig geloofsvluchtelingen uit heel Europa aan. Emden werd geleidelijk het centrum voor de verbreiding van het Calvinisme in noord Europa (zie Oost Friesland, Cirksena). Heeft Henrick over het hervormen van de kerk en de geloofspraktijk gelezen? Vanaf 1580 werd de reformatie in het gewest Overijssel ingevoerd, wat vooral in het westen en noorden lukte. De "santekraam" werd uit de kerken verwijderd. En wat er in de duitse landen naast het Zuidenveld gebeurde zal Henrick ook gevolgd hebben. Het graafschap Steinfurt was al in 1544 protestants geworden. Graaf Arnold II van het aan het Zuidenveld grenzende Bentheim had 1571-1572 protestantse theologie in Straatsburg gestudeerd. Geleidelijk aan, en vanaf 1588 nadrukkelijk, voerde hij de leer van Calvijn en Zwingli als de leidende geloofsleer in zijn graafschap in. Vanaf 1580, toen Drenthe zich ook bij de Unie van Utrecht had aangesloten, was de Landschap deel van de Nederlanden. Echter, het spaanse gezag bleef bestaan in het zuidelijk en oostelijk deel van het gewest, ook omdat de spaanse troepen onder leding van Verdugo de diverse vestingen in handen hadden en lange tijd behielden (van Deursen, p.286).
Na de verovering door Prins Maurits in 1592 van de vesting Coevorden, de "poort" tot Drenthe en vanouds de "hoofdstad" en waar zijn grootvader dus als Drost had gewoond, veroverde Maurits 1594 de stad Groningen. Daardoor kwam ook de daartussen liggende provincie Drenthe onder het bestuur van de Staten-Generaal en werden de Zeven Provincieën een geheel. Drenthe lag nu als nog katholiek eiland temidden van gereformeerde gebieden. Hoe lang Henrick schulte is gebleven is niet gedocumenteerd. Door de oorlogstoestand vanaf 1577 (tot ongeveer 1595), raakte het dagelijkse leven ontwricht. De legers (en ook gedeserteerde soldaten) die langs kwamen wilden geld en eten en het was niet zelden dat er geplunderd werd. Het werk van de schulte zal wel gewoon doorgegaan zijn maar rust en energie voor rechtszittingen (goorspraken) was er minder. In het Zuidenveld zijn er in de jaren tachtig vijf maal goorspraken geweest (van Deursen, p.286), tussen 1589 en 1598 geen. Ook werden goorspraken niet meer steeds in het betreffende dingspel gehouden, maar dichter bij Coevorden, de zetel van de drost. De Etstoel vergadert 18 jaar lang niet. De laatst (bekende) vermelding van Henrick als schulte is uit 1588. In 1595 zijn in heel Drenthe nieuwe schultes benoemd. In Emmen was dat Everhardt van Gemen zoals blijkt uit de lijst der nieuwe schultes (Magnin-B, p.81-82). Henrick zal, zo kunnen we concluderen, dus bijna 18 jaar schulte geweest. De herstructurering van het bestuur van Drenthe en de reformatie van de kerk was niet meer te vermijden. Een en ander had echter nog veel voeten in de aarde. Vanaf 1596 heeft Henrick van Selbach deze grote veranderingen, zoals het invoeren van de reformatie, actief mee tot stand gebracht. In 1596 wordt graaf Willem Lodewijk van Nassau ook tot stadhouder van "De Landtschap Drenthe" benoemd. Er komt weer een Etstoel, het hoger gerechtshof van Drenthe. In 1596 wordt een nieuwe drost benoemd: Hendrik de Vos van Steenwijk. Hij, de Landschrijver Heimrich van Rossum, en de 24 Etten, daaronder is Henrick van Selbach, worden ingezworen (Ord. p.377). Bij de eerste zitting in Juni 1596 wordt vermeld dat "nadat doer des inlandtschen bloedigen oerlogs in 18 jaren geen lottinck geseten noch geholden was" er nu weer vonnis gewezen wordt. De afwezige Ette uit het Diever dingspel zal vanwege onverklaarde afwezigheid de gebruikelijke boete van 25 goudguldens moeten betalen (Ord. p.378).
Pas toen in 1597 ook Oldenzaal en Ootmarssum door Staatse troepen waren
veroverd werd het min of meer veilig in Drenthe (de Jong, p.302).
Willem Lodewijk wilde in 1597 de Drentse bevolking, die tot dan toe
"gewoon" katholiek was gebleven (de Jong, p.304),
snel tot het gereformeerde geloof brengen.
Met een plakaat van 10 mei 1598 maakte hij dat bekend.
De pastoors moesten binnen drie weken hun functie opgeven,
tenzij ze na gebleken geschiktheid, als ze
"sich tot die reine bekentenis ende leer des Euangelii
hadden begeven",
door de "kerkvoegden en oldsten" als predikant werden benoemd
(de Jong, p.308).
Ook de schoolmeesters moesten zich onder het nieuwe kerkelijke gezag
stellen (de Jong, p.305).
Helaas waren veel pastoors "onerbowt ende qualic belesen".
De bevolking stond nogal onverschillig tegenover
de reformatie, ze hadden andere zorgen (de Jong, p.308).
De gereformeerde kerk was overigens een voortzetting
van de kerk van voorheen, dezelfde kerkgebouwen, dezelfde gemeentes
maar "gereformeerd" in uiterlijk en preek
naar de nieuwe opvattingen (zie de Jong, GR, p.365).
Diegenen die katholiek bleven moesten maar zien hoe ze (onopvallend)
hun geloof konden blijven uitoefenen.
Henrick van Selbach was dus, onder het nieuwe bewind, tot Ette (rechter) namens het dingspil Zuidenveld gekozen en benoemd. In 1599 komt er werk op hem af: "Drost ende 24 Etten hebben gecommitteerd de rentmeester, die edelveste Nicolaus van Echten, Henrick van Selbach, Bastiaen Hiddinck, mit den landtschrijver, om alle des heren guederen in der landtschap, so betimmert als onbetimmert te besichtigenn, die landen an toe slaen, toe verpachten ahn die meest biedende, unde vorder daerin disponieren tot des landtschaps beste ende meesten vordel" (Ord. p.410). Van Echten was uit de groep van de edellieden, Hiddinck is uit het Rolder dingspil en net als Henrick eigenerfde (bezitter van een boerderij). Kortom, land moet weer in gebruik genomen worden en (belasting-)geld opbrengen.
Dan komt er naast de in 1599 nieuw benoemde drost Caspar van Ewsum
(van Deursen p.294)
een College van Gedeputeerden met twee leden uit de ridderschap
en twee uit de groep der "eigenerfden".
Drost en Gedeputeerden vormden het dagelijks bestuur van de provincie.
Bij de eerste zitting, op 29 december 1601 te Rolde, waren
namens de ridderschap de jonkheren Steven Horenkes en Egbert de Mepsche,
namens de eigenerfden Henrick van Selbach en Herman Papinge
gedeputeerden (Picardt, p.367).
Eigenlijk had de Staten Generaal Drenthe rechtstreeks willen besturen. De drenten voelden daar niets voor, ze waren altijd eigen baas geweest. Dat leidde tot vele onderhandelingen maar omdat de Staten Generaal veel meer aan hun hoofd hadden dan het arme Drenthe, kon de interne bestuurlijke zelfstandigheid gerealiseerd worden. Een stem in de Staten Generaal kreeg Drenthe echter niet.
Na de van hogerhand opgelegde reformatie
moest er in Drenthe ook kerkelijk veel geregeld worden.
Als gedeputeerde werd Henrick op 29 juli 1602 door
graaf Willem Lodewijk van Nassau
benoemd in een kerkvisitatiecommissie bestaande uit
drie amtsdragers uit Drenthe en vier predikanten uit Groningen.
Een van de vragen op de achtergrond was
of de Drenten hun kerken zelf zouden besturen
of dat ze ondergeschikt zouden worden aan de synode van Groningen.
De Drenten konden uiteindelijk, door handig manouvreren,
hun synodale zelfstandigheid verwerkelijken.
Henrick moest in zijn diverse functies door Drenthe reizen. Als schulte ging het om Roswijnckel en Odoorn, op 10 en 7 km van Emmen; dat zou nog te voet kunnen. Maar als ette en gedeputeerde moest hij verder, meestal naar Assen (op 35 km); dat zal hij te paard gedaan hebben. Hoe de etten bij een zitting van de etstoel ondergebracht werden is onduidelijk. En bij de inventarisatie van het land en de kerkvisitatie ging het om heel Drenthe. Hij zal langer van huis geweest zijn, denkelijk met sekretaris, paard en bagage wagen.
In 1603, op de eerste Drentse landdag na de volledige aansluiting aan de
Verenigde Nederlanden,
werd samen met de drost, Caspar van Ewsum, van alle "comparanten" (afgevaardigden) besproken of ze
aan de voorwaarden voor deelname voldeden.
Zo was er iemand gekomen die ondertussen niet langer eigenerfde was
(hij bezat nog wel land maar geen "vol erf");
men vond hem dus niet meer waardig.
Er werd ook bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van Henrick's zoon,
de jonge Johan/Jan van Selbach (Magnin-B p.140).
Als "eigenerfde" mocht hij zeker deelnemen.
Maar zijn vader was aanwezig als gedeputeerde en naar oud drents
gebruik behoort een zoon niet tegen zijn vader te kunnen stemmen.
In Drente was "een zoon een litmaet syns vaders";
de eerste zes handen (vader, moeder, broer, zuster, zoon, dochter)
waren ook juridisch voor elkaar aansprakelijk,
als het ging om boetes, schulden, en dergelijke zaken (van Deursen, p.257).
Van Selbach ondersteunt in 1603 het besluit van de voogden van de kerk te Emmen om land op de Zuidbarger Es te verkopen "uyt hoeck dringender noet tot reparatie der kercke toe Emmen en tot opbouw der wemen-huys" (regest kta280). De predikant van Emmen, een oud priester, die in 1600 na examen aanvaard was, heette in 1603 nog "paaps" te zijn. En in 1613 was de administratie van de belijdenis nog steeds niet op orde terwijl de gewezen prior van Scharmer (in Groningen) in Emmen wijwater verkocht en zei met bezweringen mens en dier te kunnen genezen (de Jong, p.314). Met het wemen huis (de pastorie) schoot het ook niet op. In 1614 liet van Selbach de nieuw benoemde dominee Johannes Rusius uit Veldhausen met diens vrouw bij zich wonen, omdat de Emmer pastorie nog onbewoonbaar was. Rusius beklaagde zich over de staat van de pastorie in een brief aan het College van Gedeputeerden, dat college had hem immers benoemd. Rusius is al het volgende jaar verhuisd, naar Assen (Ringena, p.23). Naast de officieele functies deed van Selbach, zoals alle bestuurders, aan landbouw. In 1612 werd hij aangeslagen voor 1.5 mudde bezaaid land (ongeveer 1/2 ha) in het kerspel Emmen.
Henrick is omstreeks 1618, ongeveer 80 jaar oud, overleden.
Hij heeft veel voor Drenthe betekend.
Zoon Johan woonde aanvankelijk bij Emmen.
Hij verbleef, voor 1603,
einige tijd aan het hof van graaf Johan VII van Oldenburg
(Withaar, 2008) en trouwde (zijn 2de huwelijk) omstreeks 1615
met Anna ten Hove.
Later verhuisde hij naar Zuidlaren en werd Ette van
het dingspil Oostermoer.
*) Henrick en zijn vrouw zullen vast meer kinderen gekregen hebben, wellicht ook dochters. Een dochter kan Aeltien zijn, die ca.1601 trouwt met J.H. Pathuis (van de hoeve "Padhuis" in het Zuidenveld, 6 km ten oosten van Coevorden); zij krijgt o.a. de zoon Roelof (zie DNL66). Maar dan is het waarschijnlijker dat Aeltien een dochter is van Roleff van Selbach (vermeld in een goorsprake van 15840312, goo004-007), die vermoedelijk een zoon van de schulte Johan van Selbach is.
Bronnen:
Terug naar de RH kwartierstaat:
van Selbach - 9754.
|
(2018.12.20) rh117541m.html