De familie Wildenburg ~1200 tot 1416
De oudste leden van het geslacht "zu Wildenburg" woonden in de streek tussen Keulen en Siegen in Duitsland. Er zijn nog veel oorkondes, andere feiten werden uit familiewapens afgeleid. Het volgende is voornamelijk uit de genealogie Smedes overgenomen. Die genealogie is voornamelijk gebaseerd op informatie uit het boek van Friedhoff (2004), die de archieven van Wildenburg (en Hatzfeld) heeft geanaliseerd, zowel als uit de publikatie van Kloft (1975). Aanvullende feiten komen uit het boek van Friedhoff.
Het geslacht Wildenburg komt oorspronkelijk uit de Eifel,
van de Burg Aremberg aan de bovenloop van de rivier de Ahr.
Zij hadden ook bezit in het Siegerland.
De oudst bekenden zijn Heinrich von Arenberg (+1197) x Mathilde von Sayn.
Hij is vanaf 1166 Burggraf in Keulen,
een erfelijk amt, dat tot in de 1279 in de familie bleef (Friedhoff p.172).
Hij is getuige in de stichtingsoorkonde (1166) van het klooster Meer.
Tussen 1230 en 1240 wordt het Aremberger bezit aan de middenloop van de rivier de Sieg via een boedelscheiding opgedeeld. Heinrich von Arenberg kreeg de rechten en de goederen ten zuiden van de Sieg, zijn jongere broer Gerhard kreeg de helft van het ten noorden van de rivier gelegen kerspel Wissen en goederen in het gebied om Friesenhagen. Gerhard bouwde omstreeks 1239 bij de al in 1048 in een document genoemde "Hilleweg" (een belangrijke van het zuiden door het Westerwald en het Bergische Land naar het Roergebied lopende handelsroute; zie ook Hellweg) op een strategisch gunstige plek niet ver van Friesenhagen de Wildenburg (zie kaartje). In een akte van het diocees Keulen heet hij Gerhard heer van Wildenburg (dus Gerhard I).
Op 10-08-1247 erkennt Gerhard, Heer te Wildenburg, dat Graaf Adolf V van Berg (zie kaartje onder) hem een erfelijk leen van 15 Mark per jaar op de "Herbstbede" te Gummersbach toegekend heeft, en wel voor zolang tot de gehele 125 Mark betaald zijn. Als tegenprestatie belooft hij de Graaf bijstand tegen de Graven van Sponheim [aangetrouwde familie, ten zuiden van Koblenz] en alle anderen, met uitzondering van de aartsbischop te Keulen en de Gravin [Mechtild] van Sayn. Mochten de Graven van Sponheim met hem tot een overeenkomst komen, zo wordt dat slechts met instemming van Graaf Adolf gedaan. (tA.Düsseld. Berg. Urk. Nr.19-2; en G. Aders, Bergneustadt 1109 - 1630, p. 8) Op 21-03-1250 geeft Konrad, aartsbischop van Keulen, aan Heinrich, burggraaf te Keulen, en Gerhard, edelman te Wildenburg, de tot de Heerlijkheid Rosbach en Wied behorende "ministerialen" [hoger aangeziene bestuurspersonen] alle rechten, die zij en hun nakomelingen tot dan gedeeld hadden met Mechtild Gravin van Sayn en haar voorouders. Hij bevestigt het geldende recht, waarbij kinderen uit huwelijken van beide zeiden gemeenshappelijk en ongedeeld erfgenaam zullen zijn. (Kloft Bd.1 Nr.3) Ter betere bescherming gaan de "vrije heren" Wildenburg verbintenissen aan met de graven in hun omgeving.
Oorkonde van 26-12-1307: "Heinrich heer van Wildenburg,
Elsebe, vrouwe van Wildenburg, zowel als hun beider zonen Dietrich en Johan
dragen van ganser harte en met instemming van vrienden en verwandten aan
Johann Graaf van Sayn hun Huis en Burg te Wildenburg,
die het volle bezit van hun en hun ouders was, met dien verstande erfelijk op,
dat Johan en zijn erfgenamen te Sayn uitsluitend hen, hun zonen of dochters
of hun naastverwandte erfgenamen het Huis en de Burg als
onvervalbaar leen geven.
Haus Wildenburg zal voor Johan en zijn erfgenamen een Open Huis zijn.
Johan zegt hen daarbij raad en hulp tegenover eenieder toe zoals een Heer
dat tegenover zijn mannen doet,
zowel als bescherming voor hun mensen in hun land.
Johann en zijn opvolgers zowel als Heinrich en zijn erfgenamen
hebben met wederzijds instemming twee scheidsrechters voor strijdvragen
tussen hen uit te zoeken.
Als een van de scheidsrechters sterft moet binnen een maand
een opvolger gekozen worden.
Als de scheidsrechters het oneens zijn
moeten ze binnen een maand naar een rechtbank gaan.
Degene die dan schuldig wordt bevonden komt voor de kosten
zowel als de onkosten van de scheidsrechters op."
(Kloft, Bd.1 Nr.10, p.9)
Op 11-09-1339 geven Godart von Sayn, Heer te Homburg (zie kaartje),
zijn oudste zoon Engelbrecht en zijn zoon Salentin
aan Johann edelman te Wildenburg een van Godarts dochters.
Ook zeggen ze hem 40 Mark rente, de Pfennig zu 3 honderd berekend,
hem op een mogelijk gunstige plek toe.
Elke 10 Mark rente is met 100 Mark in dezelfde munt aflosbaar.
Ze verklaren hun Burg te Homburg tot Open Huis voor hem.
Ook verplichten ze zich tot wederzijdse hulp.
Getuigen: o.a. Reinhard, heer te Westerburg, Ridder Simon van Isengarten.
(Kloft, Bd.1, p.24)
Op 29-08-1343 bevestigen Johann, Ridder, en zijn broer Hermann, Heren te Wildenburg tevens voor hun erfgenamen ten aanzien van Johann Graaf te Sayn en diens erfgenamen hun belening met het Huis te Wildenburg, dat reeds door hun ouders hem als leenheer was aangedragen en wat voor hem een Open Huis zal zijn. Tevens beloven ze, ook voor hun erfgenamen of wie dan Heer van de Wildenburg is, dat ze ongeacht het aantal van hunne nakomelingen steeds slechts twee daarvan als erfgenaam van de Wildenburg zullen benoemen. Ze hebben het voorrangsrecht bij de belening door de Graven van Sayn en diens erfgenamen, iedere verdere deelnemer is uitgesloten. Als een van hen sterft of de Wildenburg erft, dan steeds de oudste. Op deze plicht leggen sich allen met instemming van de Landsheer te Sayn met de eed vast. Ze verplichten zich ook dat degene [man of vrouw] die het Huis Wildenburg heeft zowel als diens dienaren het huis voor de Graven van Sayn zal open stellen, ongeacht of een van hen buiten hun land verblijft. De door hun ouders opgemaakte oorkonden in handen van de Graven van Sayn behouden hun geldigheid. (Kloft, Bd.1 Nr.42 p.26) Omdat Jutta vW, nadat omstreeks 1411 zowel haar oom Hermann zowel als diens zonen Hermann II en Johan overleden waren, de enige erfgename was, leek het geslacht in de mannelijke lijn uit te zullen sterven. Jutta erfde hun rechten. Ze benoemde haar zoon Goddert "de Ruwe" van Hatzfeld tot erfgenaam van de Wildenburg. Tenslotte stierf Jutta's broer Johan IV in 1418 kinderloos. Zo werd Goddert von Hatzfeld (zie familie Hatzfeld) eigenaar van de direkt onder het duitse rijk bestaande hele Heerlijkheid Wildenburg met de daarbij behorende landerijen (zowel als van, wat hij op dat moment ook had, 1/3 deel van het erfgoed Hatzfeld).
Terug naar het kwartierblad RH XV.75412 |
(2018.05.30) rh18754123.html orig. 2012.03.31