Algemeen historisch perspektief der 16de - 20ste eeuw
relevant voor kwartierstaten

en met het accent op Noord Nederland

Vooraf: de 15de en 16de eeuw.   Dan:   Bevolkingsregistratie,   Positie van de vrouw,   Namen van kinderen,   Grondbelasting en stemrecht,   Rechtspraak en bestuur,   Voedsel, gezondheid, epidemieën,   Zelfstandigheid der Nederlanden,   Rampspoed,   Franse revolutie,   Ontginningen en industrialisering

Registratie van de bevolking

In het romeinse rijk werd het nuttig om te registreren wie "romeins burger" was, omdat er steeds meer mensen "van buiten" bijkwamen. Nadat het romeinse rijk christelijk was geworden heeft de kerk in het bijzonder het huwelijk geinstitutionaliseerd, omdat daarmee het burgerschap bij geboorte ook vast lag. Verder maakte de controle van het huwelijk ook een zekere maatschappelijke controle mogelijk.

Na de reformatie ontstonden de "Zeeven Verenigde Provincien", die zich onafhankelijk verklaarden van de koning van Spanje (eind 16de eeuw). De "Staten" (afgevaardigden raad der Zeeven) besloten dat de "gereformeerde kerk" de nationale kerk zou zijn (mensen mochten best wat anders geloven maar mochten geen zichtbare tekenen -kerken- van hun anderszijn hebben). Daarmee ging het voeren van de doop-, trouw- en sterfregisters als "burgerlijke stand" (de officiele registratie der bevolking) op de "staats"-kerk over.

Vanaf het midden van de 17de eeuw worden daarom de doop- en trouw-handelingen in de staats-kerken geregistreerd. De verantwoordelijkheid lag bij de dominee (die daar in het algemeen goed voor zorgde). Mensen met een ander geloof gingen daarom vaak toch naar de staatskerk voor registratie. Veel van die oude doop- en trouw-boeken zijn ondertussen in de archieven van de provincies terecht gekomen. Helaas zijn door brand of oorlog niet alle boeken bewaard gebleven. De andere oplossing was een huwelijk "voor het gerecht". De meeste stukken van de gerechten van de Grietenijen in Friesland zijn bewaard gebleven. Een enkele keer komen echtscheidingen voor.

Met de franse revolutie en de "franse tijd" (de inlijving van Nederland door Frankrijk in 1810) wordt de civiele burgerlijke stand ook in Nederland ingevoerd en wordt de registratie volledig. Ook moest een ieder een "achternaam" of familienaam hebben/aannemen.

Voor de genealogie betekent het voorgaande dat het terugvinden van voorouders meestal eenvoudig is tot 1811, verder terug dan midden 17de eeuw kan zelden (soms ook minder ver). Bij de doopsgezinden ligt dat veel ingewikkelder (zie bij doopsgezinden). Ook werd vóór 1811 maar povertjes bijgehouden wie van waar naar waar verhuisde zodat bij het terugzoeken mensen spoorloos lijken (en zijn). In de huidige tijd wordt de informatie uit kerkregisters (maar ook de gevens van de burgerlijk stand, tot ongeveer honderd jaar voor heden) in elektronische bestanden opgenomen, die dan via het internet toegankelijk zijn.

Een probleem bij het zoeken van personen is dat vroeger namen vaak phonetisch geschreven werden en iedere dominee daar zo zijn eigen ideeën bij had.

Positie van de vrouw

Voor mensen in de 21ste eeuw is het vanzelfsprekend dat man en vrouw gelijke rechten hebben. Absoluut dezelfde status hebben ze nog niet, mede door de verschillende rollen van man en vrouw in het leven. In vroegere tijden waren rechten en status geheel verschillend. Soms kwamen de veranderingen met sprongen (franse revolutie), soms geleidelijk.

In de 17de eeuw konden vrouwen wel erven maar ze konden niet zelfstandig in zakelijke handelingen optreden. Bij het bezit van onroerend goed ziet men dan in de "floreenkohieren" (zie onder bij grondbelasting) tenaamstellingen zoals "Wed. Ate Rinnerts" (dus zonder de eigen naam van de vrouw) of dat een mannelijk familielid de weduwe vertegenwoordigt.

Bij de aangifte van geboortes is het zeker niet sporadisch, dat de doop van een kind geregistreerd wordt zonder vermelding van de naam van de moeder.

Met de franse revolutie en de omwenteling in Nederland (1798) wordt de registratie van vrouwen gelijk aan die van de mannen. De invoering van het kiesrecht voor vrouwen kwam pas honderd jaar later.

Namen van kinderen

Voor 1811 krijgen kinderen in het algemeen één naam en wordt later de naam van de vader daarbij (als patronimycum) gevoerd. In Noord Nederland hebben mensen in het algemeen nog geen achternaam. Een enkele keer echter wel. Dan kan die de herkomst aanduiden, zoals "van Egten" of "van Weperen", de naam van hun boerderij zijn, zoals "Tania" of "Kooistra", of die van het beroep, zoals "Smid" of "Jager".

De eerste kinderen krijgen in het algemeen de namen van de grootouders. Daarna komen andere namen aan bod. Omdat de kindersterfte hoog was, ziet men in de geboorteregisters in de rij kindernamen vaak dezelfde naam terug, eventueel met een kleine verandering.

Als een man weduwnaar wordt en hertrouwt, komt het af en toe voor, dat de tweede vrouw een kind krijgt dat naar de gestorven eerste vrouw wordt genoemd, of ook naar een gestorven kind (vooral zoon) uit het eerste huwelijk. Er zijn voorbeelden alwaar bij de naamgeving van de kinderen uit het tweede huwelijk de namen van de familie van die tweede vrouw pas nadat ze meerdere kinderen gebaard heeft aan bod komen.

Grondbelasting en stemrecht - andere belastingen

In de 16de eeuw was het stemrecht gekoppeld aan grondbezit. In Friesland bestonden de "Stemkohieren", lijsten waarin per boerderij (soms met de naam van de boerderij) aangegeven is hoeveel stemmen dat land vertegenwoordigt, wie de eigenaar is en wie de gebruiker (in Friesland waren de meeste boeren huurders). Deze lijsten worden ook wel "floreenkohier" genoemd omdat ze ook voor de belastingheffing (grondbezit) gebruikt werden. In Drente had ieder met landbezit het recht op de "landdag" aanwezig te zijn.

Er waren tot 1748 in Friesland vijf soorten specieën (specialere belastingen): het "hoofdgeld" of ook familiegeld, het "schoorsteengeld" of ook haardstedengeld, het "hoorngeld" op het veebestand, het "paardengeld", en het "middel op bezaaide landen". Voor meer zie De Specien zoals samengevat door Peter Nieuwland.
In Friesland is vanwege de herzening van het belastingsysteem in 1749 een zogenaamde "quotisatie" doorgevoerd (in Holland al in 1742). Van elk huis werd vastgesteld hoeveel volwassenen en kinderen er woonden, soms een qualificatie van huis en huishouding, en het bedrag dat aan belasting afgedragen moest worden.
Voor Friesland bestaan nog de gegevens van de floreen- en stem-kohieren (1640, 1692, daarna elke 10 jaar). Voorts zijn er de "reëelcohieren" (registers van belasting op onroerend goed, ongeveer 1700 tot soms 1780), ten dele de "speciekohieren" (belasting op vee, bazaaide landen, schoorstenen, meestal van 1750 tot 1805), en natuurlijk de quotisatie van 1749.

In Drente hief men het haardstedengeld en een geld voor bezaaide landen. Ook was er een belasting op verkoop van onroerend goed, de 40ste penning (tot 1741 alleen geheven van "niet Drenten"), en een belasting op verkrijging door erfenis in de zijlinie, de 30ste penning (tot 1696 alleen bij niet Drenten).
Voor Drente zijn de registers van het haardstedengeld, bezaaide landen en de 30ste en 40ste penning nog vanaf ongeveer 1630 aanwezig.

Op vele andere produkten en aktiviteiten werd belasting geheven. Zo ook op het malen van graan. Die belasting werd makkelijk ontdoken en er werden daarom inspecteurswoningen bij de molens gebouwd, in Groningen de "sarrieshut" (zie Wikipedia), maar ook op andere plekken werden belastinghuisjes gebouwd.

Rechtspraak en bestuur

De gewesten in Noord Nederland bestuurden vele eeuwen zichzelf. Vaak was er in naam een landheer maar in de praktijk werd alles ter plaatse geregeld. Zo liep de rechtspraak naar het "friesche recht" (in feite gewoonterecht), dat tussen het zeegat Vlie en de rivier de Weeser (dus in Friesland, Groningen, en Oost Friesland) toegepast werd. Dat veranderde enigszins met het begin van de Vereenigde Zeeven Provincien.

De rechtspleging werd door plaatselijke rechters gedaan. Zij werden bijgestaan door "bijzitters", plaatselijk gekozen uit de kandidaten. Deze bijzitters waren (buiten de steden) meestal de vooraanstaande boeren van de streek. De functie van rechter of bijzitter was soms een ambt dat in de familie werd doorgegeven (met instemming van de dorpsgenoten).

Overigens was het rechtscollege vaak hetzelfde als het bestuurscollege van een landstreek. In Friesland werd het dorp bestuurd door rechter en bijzitters (zoiets als burgemeester en wethouders). De friese Grietenij had een Grietenijraad, het gewest had de Staten. Het gewest Groningen had twee bestuurseenheden: de Stad en de Ommelanden. Elk had een eigen besluitvormend college, maar ze moesten samen de provincie naar buiten vertegenwoordigen (hetgeen vaak mislukte). De Stad probeerde steeds te domineren terwijl er in de Ommelanden van oudsher twee facties waren. In Drente werd een Dingspel bestuurd door de "Ettes" (de gekozen rechters).

Pas met de invoering van de "Code Napoleon" in de franse tijd werd de rechtspraak gehomogeniseerd. Deze Code Napoleon werd grotendeels in het in 1815 uitgeroepen Koninkrijk der Nederlanden overgenomen. Ook de bestuursstruktuur werd overal gelijk.

Voedsel, gezondheid, epidemieën

Van vroege tijden tot in de 16de eeuw bestond het eten uit vlees, eieren, brood, fruit en wat groente. Men dronk water (als het betrouwbaar werd geacht) of bier. Na de invoering van de aardappel uit Zuid Amerika komt die langzaam aan ook op het menu. Voedsel was er, in het algemeen, voldoende. Rond 1800 werd bij boeren redelijk goed gegeten. Ontbijt: roggebrood met schapeboter of reuzel en kaas. Middagmaal: peulvruchten, zomerknollen, aardappelen, gort en pannekoeken en in de winter ook wortels, peen en kool, alles gekookt met spek of vlees; en karnemelkbrij toe. Tegen de avond at men de resten van de middag en karnemelkbrij.

Verwarming bestond uit een open vuur (hout, turf) met schoorsteen. Pas in de 17de eeuw komen kachels voor, gesloten ijzeren dozen, die pas omstreeks 1800 algemeen in gebruik zijn. In strenge winters werd brandstof schaars. Mensen moeten het vaak echt koud gehad hebben, men sliep ook met meer personen in één bed. Kolen e.d. komen in de 19de eeuw ter beschikking.

De oorzaak van ziekte was, in het algemeen, niet bekend. Veel kinderen stierven aan kinderziektes, vele vrouwen in het kraambed. Vrouwen waren, als ze gezond bleven, vaak zwanger. Mannen konden allerlei bedrijfsongelukjes krijgen en met een nog niet erg ontwikkeld medisch weten betekende dat in veel gevallen slecht herstel of de dood.

Er kwamen veel epidemien voor. In het algemeen wist men van isolatie van de zieken, in de hoop verdere verspreiding tegen te gaan. Veelal was er weinig aan te doen. Zo was er in 1529 de "zweetziekte". Vaak brak de pest uit (b.v. 1541, 1553, ...., 1624, 1635, 1655, 1664) met doden vooral in de steden (soms meer dan 10%) maar die ziekte werd later in de 17de eeuw minder. In de 19de eeuw breidde zich de langzaam ontwikkelende maar meestal fatale TBC (tering) uit.
Ook onder het vee kwamen epidemien voor. Zo woedde in de 18de eeuw een aantal keren de veepest. In 1714 en 1744 kwam daarbij de helft van de veestapel om. Daarbij is het (achteraf) niet altijd duidelijk of het om de veepest of een andere veeziekte ging. Grote veesterfte bedreigde de boeren in hun bestaan, en dus leed de stedelijke bevolking ook (voedselschaarste).

Zelfstandigheid der Nederlanden

In de 14de en 15de eeuw komen de gewesten der Nederlanden geleidelijk aan (door huwelijk en vererving) onder het bestuur van één vorst, van het "Bourgondische Huis". Ook neemt de welvaart toe, vooral ook van de steden. Het geld, dat de vorst nodig heeft, kan alleen na toestemming van de bevolking, of eigenlijk de burgers verkregen worden. Dat levert macht aan de raden met vertegenwoordigers der standen. Voor de 17 gewesten komt er een "Staten Generaal", die steeds in Brussel bijeenkomt. Door dit instituut ontstaat een zekere mate van zelfstandigheid van het bestuur.

Door onlusten vanwege wangedrag in de kerk (liederlijke kerkvaders, verkoop van aflaat, enz.) groeit er een tegenstelling tussen gezag en de bevolking. Als dan, na keizer Karel V, zijn zoon koning Phlips II een repressief bewind inzet, komt het tot gewapend verzet. De strijd om zelfstandigheid is geboren.

Het noordelijk deel der Nederlanden wint die zelfstandigheid onder de leiding van graaf Willem van Nassau, een telg uit het geslacht Nassau, dat al twee eeuwen vele bestuursfuncties in de gewesten uitooefende (velen van hen waren Stadhouder van Brabant of Holland). Die zelfstandigheid wordt effektief aan het einde van de 16de eeuw. Vanaf die tijd is de "gereformeerde" geloofsleer de enige erkende in de Noordelijke Nederlanden. Die leer laat echter ruimte voor interpretatie van de heilige schrift. Al spoedig propageren geleerden dat de menselijke rede belangrijker is dan de tekst van de heilige schrift.

Na de officiele zelfstandigheid, in 1648, bezegeld bij de "Vrede van Münster", worden de staande legers sterk gereduceerd. Dit leidt tot een inzakken van de economie, vooral in de randgewesten met de versterkte plaatsen. Ook zijn er omstreeks 1650 enkele heel koude zomers en mislukken de oogsten. Er komt voedselschaarste en alles wordt duur. Dit wordt door de strengen in de geloofsleer aan het verlaten van de bijbelse leer geweten. Maar de vraag naar voedsel vanuit Duitsland wordt spoedig veel kleiner (het land daar wordt niet meer door legers geplunderd) zodat er in de Nederlanden een landbouwoverschot onstaat. In de volgende decennia verarmen de boeren.

Rampspoed

Tegenspoed was er in vele vormen. Bijna iedereen werd getroffen door de effecten van oorlog, van slechte oogsten en van zeer slecht weer. De kustbewoners leden herhaaldelijk onder stormen met dijkdoorbraken. In de veengebieden woedden soms branden.

Oorlog is er in de noordelijke Nederlanden herhaaldelijk geweest. Niet alleen kwamen mensen om door geweld maar vaak ook werd er door de legers geplunderd.
In 1517 leed Friesland onder de "Zwarte Hoop", een legertje van Geldersen en Friezen, die Friesland in de macht van de hertog van Gelre wilden brengen. In 1522 werd Coevorden door Gelre veroverd en zo kwam Drenthe en kort daarna Groningen onder Gelders gezag. In 1538 echter vestigde Keizer Karel V zijn macht definitief in het noorden, na een en ander aan veroveringen door zijn leger. Van 1572 tot 1595 was het onrustig en diverse (prinsgezinde en spaanse) legers trokken door het land. Vooral de bewoners van het arme Drenthe hadden onder de legers te lijden. Deze periode werd met de "reductie" van de stad Groningen (de opname van het gewest bij de verenigde provincien) afgesloten. Ook Drenthe is toen opgenomen. Daarna was het vredig.
In 1665 was er een inval van troepen van de bisschop van Münster in de richting van Groningen. Een gevolg was een uitbraak van de pest in Sappemeer en Kropswolde. En in 1672, het "Rampjaar", was het echt raak. De troepen van Münster vielen vanuit het zuiden en oosten aan, belegerden de stad Groningen, en leger onderdelen trokken door naar Friesland tot voorbij Drachten. Zoals gebruikelijk moest de bevolking voor voedsel en geld zorgen (soldij werd vaak slecht of zelfs niet betaald), waarbij dwang en dus roof, verkrachting en verwoesting veelvuldig voorkwam. Maar vrede keerde spoedig weer.
De "revolutie" met franse inval in 1795 bracht niet erg veel oorlogsgeweld. De revolutie leidde tot reorganisatie van bestuur. Daarna kwam er wel een periode van uitgebreid ronselen van troepen voor keizer Napoleon ten behoeve van de veroveringstochten naar het oosten.

Oogsten en de gezondheid van het vee werden door het weer en andere zaken beinvloed en er zijn herhaaldelijk perioden van hongersnood geweest. De lijst van rampspoeden is lang:
1577 waarin de oogst mislukte;  1580-1612 graanprijzen schommelen in relatie met oorlogen en eventuele afsluitingen van de Sont (geen graanaanvoer uit de Oostzee);  1650-52 koude zomers, slechte oogst en hoge graanprijzen;  1662-63 duurte en hoge graanprijzen;  1683/84 extreem koude winter;  1686 Sint Maartens vloed (noord Groningen en het Oldambt);  1703 sotrmvloed (Friesland en Zeeland);  1709 mislukt groeiseizoen door een lange strenge winter;  1714 runderpest;  1717 kerstnacht met hevige noordwester storm, op het platteland stond hier en daar het water een paar meter hoog en in de stad Gronigen enkele voeten, velen verdronken, meer nog het vee;  1740 een strenge winter gevolgd door 1742 een plaag van muizen, rupsen en ander ongedierte;  1744-45 de tweede runderpest golf, waarbij de helft van het vee stierf;  1769 veepest in Friesland en Groningen;  1772 economische crisis, ontvolking der steden;  1816-17 hongersnood vanwege "het jaar zonder zomer" (uitbarsting 1815 van de vulkaan Tambora op Sumbawa, gigantische hoeveelheden as in de startosfeer);  1819 de prijs van het graan daalde sterk omdat er graan uit de russiche steppen naar west Europa werd geexporteerd waardoor een algehele economiche malaise ontstond;  1825 overstromingen in Friesland en Groningen, daardoor drassig land, muggen en in 1829 malaria in Groningen;  1831-33 cholera epidemie;  1846 de aardappeloogst mislukt hetgeen tot hongeroproeren leidde. 1859 tyfus en cholera in Groningen, difterie in Friesland;  1865 cholera epidemie;  1871 pokken epidemie.

De economische op- en neergang

De welvaart nam in de Nederlanden vanaf begin 1600 sterk toe. Dit kwam vooral omdat de zeevarende gewesten, maar ook de IJsselsteden, de europese handel gingen domineren. Zodra het echter met oorlogen op zee tegenzat, viel de handel, en dus de welvaart, terug. De periode met de grootste voorspoed ligt tussen de vrede van Münster (1648) en de inval van de franse en münsterse troepen (1672). Er is vraag naar arbeidskracht en mensen van elders stromen toe, vooral naar de steden, en voornamelijk uit de zuidelijke Nederlanden, uit het Duitse Rijk en de scandinavische landen. Tijdens oorlogen elders leefde steeds de vraag naar voedsel en goederen op, hetgeen de economie weer stimuleerde.

Na de dood van stadhouder-koning Willem III (in Engeland) werd de engelse macht op zee steeds groter. En na de dood van de raadspensionaris Heinsius, die als het ware Willem's stadhouder was geweest, viel de diplomatieke vaardigheid naar Europa weg. Tegelijkertijd raken andere staten in Europa beter georganiseerd, ten dele naar het voorbeeld der Nederlanden, en neemt daar de bedrijvigheid, en soms ook het protectionisme, toe. De status van Nederland als "wereldmacht" gaat verloren. Een behoorlijk deel van het geaccumuleerde kapitaal wordt buiten de Nederlanden geinvesteerd en draagt aan welvaart elders bij. Natuurlijke rampen, zoals de veepest, bevorderen de lokale economische groei niet. De Nederlanden geraken in een fase met langdurende recessie, de prijzen van huizen en boerderijen dalen, de omvang van de handels- en visvloot wordt beduidend kleiner, de bevolking van de (kleinere) steden met handel en industrie neemt af, in enkele gevallen zelfs tot op de helft. De totale bevolking groeit niet meer.

De franse revolutie

In de Nederlanden steeg de welvaart sterk vanaf het begin van de 17de eeuw. Het hoogtepunt werd berijkt in de "Gouden Eeuw" (2e helft 17de, eerste helft 18de eeuw). Daarna nam de welvaart af en de ontevredenheid nam toe. Dat werd in de hand gewerkt door slecht bestuur (vriendjespolitiek, etc.). Dat, tesamen met veepest en slechte oogsten, leidde in 1747-1749 tot vele oproeren in de Nederlanden, speciaal in 1749 in NO Friesland, die wel enige maar geen wezenlijke verbetering in het regenten bestuur brachten.

In de opmaat tot de revolutie was er in Frankrijk (regio parlementen) en elders in Europa veel kritiek op de magistraten. Een intensieve uitwisseling van ideeën tussen de herzieningsgezinden in Europa kwam op gang. Burgers in Nederland probeerden het systeem langs wegen der geleidelijkheid te veranderen en richten commitees op om dat te bereiken (omstreeks 1785). Daar waar herziening niet lukte greep men wel naar geweld. De dreigende bestraffing van de opstandigen in Noord Nederland omstreeks 1789 leidde vaak tot hun vlucht naar het buitenland (Frankrijk, Oost-Friesland).

De revolutie begon in Frankrijk in 1789. In Nederland zagen velen daarin aanleiding ook het roer om te gooien. Na meestal onschuldige schermutselingen kwam in 1795, met de inval van franse legers, de verandering op gang. In 1798 werden "revolutionaire besturen" ingesteld, waarin vaak de gematigden onder de eerdere bestuurders gekozen of soms gecontinueerd werden. De gevluchten keerden na 1798 terug en kregen vaak functies in de nieuwe besturen.

Met de omwenteling in Nederland is aan menig groot-grondbezit bij de landadel een einde gemaakt. Ook werd bij vele geprivilegeerde families het binnen de familie doorgeven van openbare (machts-)functies doorbroken. De franse revolutie, de franse tijd, en de nieuwe wetgeving hebben grote invloed gehad op Nederland.

Ontginningen en industriealisering

In de periode 16de - 20ste eeuw zijn omvangrijke werken uitgevoerd die grote ingrepen in het landschap betekenden. Veel voorouders hadden daar direkt mee te maken. Voorts werd gemechaniseerd met grote gevolgen voor verkeer en bedrijfsvoering.

Omstreeks 1500 werd besloten de "Middelzee" ten noord-westen van Leeuwarden te bedijken. Het gewonnen land kreeg de naam "Het Bildt". Voor de werken werden ook mannen uit Holland aangetrokken. Langs de hele Waddenzee werd, waar en wanneer het mogelijk was, land ingepolderd. In Groningen wordt stukje bij beetje het in de middeleeuwen aan de Dollard verloren gegane land op de zee heroverd en er is veel landaanwinning aan de zuidkant van de Lauwerszee.

Vanaf midden 17de eeuw wordt het (financieel) interessant turf te winnen en woeste gronden te ontginnen. In Friesland gebeurde dit vanaf 1641 in de omgeving van Drachten en de streken richting Drente. In Groningen gaat het om de venen op de grens van Groningen en Drente. Daar had vooral de stad Groningen grote invloed op het verloop der dingen. Vanuit Leek ontstond de veen streek van Veenhuizen. Voor deze werken was ook mankracht nodig en er kwamen weer mensen uit andere streken (ook uit Duitsland) op af. In Drenthe begonnen de veenafgravingen aan de oostgrens (Zuidlaren) en aan de zuid kant (Emmen en Hoogeveen).

Vanaf midden 19de eeuw begint de aanleg van spoorwegen. Ook worden wegen verhard. Het reizen wordt eenvoudiger. Tegelijk begint de industrialisering en worden op veel plaatsen fabrieken gebouwd.

Eind 19de eeuw begint de snellere groei van de bevolking, vooral bevorderd door betere hygiene vanwege de aanleg van riolering. De steden breiden zich uit en slokken land- en tuinbouwgrond in hun omgeving op. Midden 20ste eeuw begint geleidelijk de mechanisering in de landbouw. Boeren kunnen meer land bewerken met minder mensen en vele boeren breiden uit ten koste van de kleinere boeren, die gelijdelijk verdwijnen.


Voor deze tekst is gebruik gemaakt van informatie uit:
- Corbain, A., "Pestdamp en bloesemgeur". 1986, Sun, Nijmegen.
- van Diemen, J. "Historische rampen"; http://www.van-diemen-de-jel.nl/Genea/Disasters.html
- van Dijk, M., (ed.), "Canon van Groningen - 40 ijkpunten uit de Groninger geschiedenis". 2008, Stad en Lande, ISBN 978-90-809229-52
- Formsma, W.J., (Red.), "Historie van Groningen - Stad en Land". 1976, Tjeenk Willink en Bouma, Groningen
- Gen. Jierboek van de Fryske Akademy, 2012, p 210; voorbeeld van een echtscheiding (1672, WED 92, 143v).
- de Groot, Hugo, "Kroniek van de Nederlandse Oorlog - 1559-1588". Vert. J. Waszink; Vantilt, ISBN 97894 6004 1563
- Haase, H., "Het geheim van Appeltern". 1989, Querido
- Heringa, J., en anderen, "Geschiedenis van Drenthe". 1985, Boom, Assen
- Israel, J.I., "The Dutch Republic - Its rise, greatness, and fall 1477-1806". Oxford, 1998, ISBN 978019-8207344
- Mak, G., "Hoe God verdween uit Jorwerd". 1996, Atlas
- Oosthoeks Encyclopedie
- Panhuysen, L., "Rampjaar 1672 - Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte". 2009, Olympus
- Pleij, H., "Anna Beijns". 2011, Uitg. Bert Bakker
- Pleschinski, H. (Ed.). "Nie war es herrlicher zu leben - Das geheime Tagebuch des Herzogs von Croÿ; 1718 Condé - 1784 Paris"; DTV München
- Sannes, H., "De Geschiedenis van Het Bildt". 1951-1953 Franeker
- Sot, M., "Het ontstaan van het christelijk huwelijk". In Duby, G. (ed.), "Liefde en sexualiteit in het westen", 1994, Ambo
- Spahr van der Hoek, J.J., 1952. "Geschiedenis van de Friesche Landbouw". Uitg. Friesche Maatschappij van Landbouw; Laverman, Drachten
- Veyne, P., "Het huwelijk bij de romeinen". In Duby, G. (ed.), "Liefde en sexualiteit in het westen", 1994, Ambo
- Tresoar (Pieter Nieuwland) en Drenlias over belastingen.
- Wikipedia over verwarming en kachels.


(2017.09.08)   ks-algesch.html